We zijn in de kerk een gemeenschap van mensen. Soms heel verschillende mensen. De een meer van woorden, de ander van beelden. Weer een ander meer van doen. Een ieder van ons met onze eigen gaven en talenten. Een ieder van ons met onze eigen stijl, onze ideeën en voorkeuren, onze manier van doen, van omgaan met anderen.
Die verschillen kunnen zowel mooi als lastig zijn. Lastig als we elkaar niet begrijpen, als we botsen met anderen die anders in elkaar zitten dan wij. Wij snappen anderen niet altijd – en zij ons ook niet. Met de woorden van Elly en Rikkert; ‘we hebben allemaal wat, we zijn allemaal raar. Maar toch zijn we broertjes en zusjes.’ Want het is mooi – ja zelfs prachtig – als we die verschillen bij elkaar weten te brengen om samen te komen om God en elkaar lief te hebben en te dienen. Als we onze verschillende eigenheiden samenbrengen om als het ware een soort kleed te weven met verschillende kleuren en patronen. Een kleed van levens die allemaal op een of andere manier geraakt zijn door de liefde van God. Die die daardoor aangetrokken hun leven vrijwillig verweven met anderen die ook de weg van God willen gaan. Wat voor een prachtig, en misschien wel voor ons onvoorstelbaar, kleed zal God – de grote wever – daar niet van maken!