Kinderen hebben een ongelofelijk voorstellingsvermogen, een geweldige fantasie. In hoe ze spelen, de verhalen die ze bedenken, de tekeningen die ze maken. Ongeremd door logische bezwaren, door concepten als natuurwetten en logica. Waarom zou je niet een kabelbaan naar de maan kunnen maken? Natuurlijk kun jij een prinses zijn en ik een prins… Of een kapper, of een profvoetballer, of een astronaut… Ze kunnen in hun kleine hoofdjes hele werelden oproepen en daar – ook samen – in opgaan. Prachtig is dat om te zien.
Wij volwassen mensen zijn daar vaak toch wat geremder in. We hebben teveel van de wereld gezien, we hebben de realiteit met zijn obstakels en beperkingen ervaren. We weten maar al te goed dat fantasie geen werkelijkheid is. En toch is dat ergens jammer, want ook wij als christenen moeten het van ons voorstellingsvermogen hebben. Waar vinden we anders kracht om in deze wereld te staan, met alles wat er in gebeurt, dan in de voorstelling dat het anders kan, dat het anders moet, dat het anders zal zijn? We putten hoop uit de voorstelling van het koninkrijk van God.
Je zou kunnen zeggen – christen zijn betekent leven met een ontzettend rijke fantasie. Niet omdat wat we ons voorstellen niet waar is, maar omdat het nog niet hier is. Maar God nodigt ons uit om er wel vast naar te leven. Om zo lief te hebben, om zo vreedzaam te zijn, om zo recht te doen, alsof het koninkrijk van God al de werkelijkheid is waarin we leven. Dat vergt een onuitputtelijk optimisme en fantasie – dat vergt de Geest van God! Laten we Hem bidden om ons te vullen met zijn creativiteit.